Het nieuwe LabQ, Copyright: Universiteit van Amsterdam
Met vier campussen beschikt de UvA over een indrukwekkende hoeveelheid onderwijs- en onderzoeksfaciliteiten. Het Amsterdam Science Park is de thuishaven van de Faculteit der Natuurwetenschappen, Wiskunde en Informatica (FNWI), één van de grootste bètafaculteiten van Nederland. Ongeveer 25% van de 75.000m2 bruto vloeroppervlak bestaat uit onderzoekslaboratoria, waar dagelijks talloze wetenschappelijke experimenten worden uitgevoerd. Om al deze activiteiten en gebouwprocessen te ondersteunen, wordt er jaarlijks ruim 50.000 GJ elektriciteit verbruikt, wat te vergelijken is met ongeveer 4.000 aardgasvrije woningen
Aan deze indrukwekkende campus wil de UvA een quantumlab toevoegen om de ontwikkeling van quantumtoepassingen te bevorderen. Hierin zullen complexe, grootschalige berekeningen en innovatieve onderzoeken plaatsvinden. Om LabQ te realiseren op het Amsterdam Science Park was een vermogen nodig van 700kW, die op het overvolle net niet vrijgemaakt kon worden. Daarom werden wij door de UvA ingeschakeld om de mogelijkheden in kaart te brengen.
In onze eerdere samenwerking met de UvA mochten we, met gebruik van onze FastLane-tooling, een vastgoedverduurzamingsplan opstellen voor de ruim 40 gebouwen. Nu kwamen al deze verzamelde data en gemaakte plannen goed van pas.
Door enerzijds te kijken naar het gecontracteerd en afgenomen vermogen en anderzijds te kijken naar hoeveel vermogensreductie behaald kon worden, konden we een oplossing bieden waardoor UvA voldoet aan wet- en regelgeving en tegelijkertijd voldoende elektriciteit vrijspeelt voor het nieuwe Quantumlab.
Ondanks netcongestie uitdagingen wil de UvA koersvast proberen te blijven in de gestelde ambitie. Versneld besparen met kleine batterij om all-electric te kunnen worden is dan de juiste keuze.
Allereerst hebben we de vermogensopbouw van de diverse gebouwen op de FNWI-faculteit in kaart gebracht. Door energiemetingen uit te voeren, konden we de totale piekbelasting van de gebouw- en gebruikersinstallaties bepalen en kregen we inzicht in de relatie tussen het in het gebouw geïnstalleerde vermogen en het daadwerkelijk gelijktijdig afgenomen vermogen. Voor de gebouwinstallaties ging het onder andere om verlichting, ventilatoren, koude-opwekking, pompen, perslucht en keukenapparatuur. Bij de gebruikersinstallaties ging het om lab-inventaris, klimaatcellen, vriezers en computers.
Vervolgens bepaalden we, op basis van aannames, het maximaal te verwachten gelijktijdig afgenomen vermogen. Met deze inzichten konden we gerichte maatregelen vaststellen, waarbij sommige maatregelen overlapten met bestaande verplichtingen vanuit de EML, EED-audit en Onderzoeksplicht. Voorbeelden van voorgestelde maatregelen zijn het vervangen van TL-verlichting in de gebouwen en kassen door LED-verlichting, het vervangen van indirect aangedreven ventilatoren door direct aangedreven ventilatoren en het afschakelen van onbenutte transformatorcapaciteit.
Voor de gebruikersinstallaties waren de besparingsmaatregelen beperkter vanwege de geringe gelijktijdigheid en de complexiteit van de processen in het gebouw. Daarom richtten we ons vooral op het vervangen van oude vriezers en het aanpassen van de temperatuur in de vriezers (-70°C i.p.v. -80°C).
De uitdagingen in de energietransitie worden steeds complexer en integraler. Hierbij is het nodig om te schakelen tussen gebouw en gebied om zo te komen tot praktisch toepasbare resultaten.