Samenstelling en overeenkomsten in de nieuwe coalities
Laten we eerst naar de samenstelling van de coalities kijken. De nieuwe coalities laten een bont palet zien, met steeds vier, vijf of zes partijen. Met uitzondering van Utrecht en Noord-Brabant heeft de BBB in alle coalities plaatsgenomen, de VVD is een goede tweede. De combinatie van BBB en VVD komt terug in acht provincies. Alleen in Friesland, Groningen en Noord-Brabant zijn ook provinciale partijen doorgedrongen tot de coalitie.
Wat opvalt is dat de akkoorden veel gemeen hebben. Alsof de provincies interprovinciaal een ‘gezamenlijke lijn’ trekken. Dat gaat bijvoorbeeld over het -op hoofdlijnen- volgen van staand beleid, wet- en regelgeving. Maar ook over de manier waarop provincies invulling geven aan de transitie van het landelijk gebied. Alle gericht op doelrealisatie voor natuur, water en klimaat, nadrukkelijk gekoppeld aan toekomstperspectief voor de landbouw. En alle bewust van de noodzaak voor een samenhangende en integrale aanpak en het belang van samenwerking in een gebiedsgerichte aanpak. Van tekentafel naar keukentafel.
Staand beleid, wet- en regelgeving blijven overeind...
In alle provincies wordt het staand beleid, wet- en regelgeving ‘gevolgd’. Denk daarbij aan de doelen voor natuur, water en klimaat (Vogel- en Habitatrichtlijn, Natura 2000, Natuurnetwerk Nederland, Kaderrichtlijn Water, Klimaatwet). Maar ook bijvoorbeeld het uitvoeren van de Bossenstrategie en het realiseren van een goede groenblauwe dooradering. Het door het Rijk in een kamerbrief gelanceerde principe ‘water en bodem sturend’ wordt door veel provincies expliciet omarmd. En een aantal provincies (bijvoorbeeld Flevoland, Friesland, Overijssel, Noord-Holland en Zuid-Holland) zoekt naar extra mogelijkheden om agrarisch natuur- en landschapsbeheer in de vorm van groenblauwe diensten te stimuleren en op een fatsoenlijke manier te vergoeden. Opvallend is dat Utrecht het in het concept-Landbouwakkoord gevoelige onderwerp van meer grondgebondenheid van de melkveehouderij heeft opgenomen: ‘De doelen uit het Programma Landelijk Gebied vragen een ontwikkeling naar grondgebondenheid in de melkveehouderij en om minder dieren per hectare’.
…en met een kritische houding
Maar de provincies zijn ook kritisch. Zo waarschuwt Limburg dat ‘de Kaderrichtlijn Water het nieuwe stikstofdossier wordt’. Andere provincies trekken een duidelijke streep. Zo benadrukt Noord-Holland dat ‘we de landelijke wet- en regelgeving uitvoeren, maar daar geen kop op zetten’. Zeker niets extra’s dus, bijvoorbeeld als het gaat om (extra) uitbreiding van Natura 2000-gebieden of Natuurnetwerk Nederland (bijvoorbeeld Drenthe, Zeeland). En in ieder geval niet als dat leidt tot belemmeringen (Gelderland) of een vergroting van de herstelopgave (Limburg). Brabant zet op het punt van de installatie van emissiearme stalvloeren voor melkveehouders wel een stapje verder: 1 juli 2024 in plaats van 2028. Destijds reden voor de BBB om uit de onderhandelingen te stappen.
De val van het Kabinet wordt ‘dankbaar’ aangegrepen om het naar voren halen van het stikstofdoel van 2035 naar 2030 (coalitieakkoord Rutte IV) weer op de wettelijke afspraak van 2035 te zetten (bijvoorbeeld Flevoland, Gelderland, Limburg, Zuid-Holland). Flevoland geeft aan dat reductiepercentages en jaartallen niet heilig zijn. Limburg wil niet dogmatisch doen over jaartallen. Zeeland is kritisch op het doelbereik: ‘We onderzoeken of elke soort of habitat tot elke prijs in Zeeland behouden moet blijven’. Maar geen van deze provincies vertaalt dat op dit moment al concreet in afwijkende jaartallen of percentages. Noord-Holland koppelt mogelijke afwijkingen aan het belang van een zorgvuldig gebiedsproces: ‘Tegelijkertijd realiseren we ons dat de zorgvuldige aanpak in gebiedsprocessen ertoe kan leiden dat we soms, goed gemotiveerd, een andere eindtermijn hanteren’.
Kritisch zijn provincies ook op de KDW (kritische depositiewaarde voor stikstof) als methodiek om te bepalen in welke mate de Natura 2000-gebieden blootgesteld mogen worden aan stikstof (in beeld gebracht in de zogenaamde natuurdoelanalyses). Onder meer Drenthe, Limburg, Zeeland, Zuid-Holland stellen de methodiek ter discussie en hopen op een -juridisch houdbaar- alternatief.
Behoorlijk unaniem zijn de provincies over het uitsluiten van gedwongen uitkoop of verplaatsing. Daar waar het Rijk daar -als laatste stap- nog ruimte voor biedt, sluiten de provincies dat uit. Een uitzondering is Utrecht. Utrecht gaat halverwege de periode kijken of het principe van vrijwilligheid opnieuw moet worden bekeken. Ook Noord-Holland houdt nog een kleine opening: ‘Maar als het nodig blijkt te zijn (i.c. gedwongen onteigening), zullen we hierin vanzelfsprekend de zorgvuldige procedure volgen om volledige schadeloosstelling te kunnen bieden’.
Tenslotte is er ook unanimiteit over de noodzaak om PAS-melder te legaliseren. (PAS-melders zijn de ondernemers die onder de Programmatische Aanpak Stikstof konden volstaan met een melding in plaats van een vergunning). Provincies leggen daar een grote verantwoordelijkheid bij het Rijk.
Perspectief landbouw: innovatie en verduurzaming
In de coalitieakkoorden gaat veel aandacht uit naar het toekomstperspectief voor de landbouw, in balans met de doelen voor natuur, water en klimaat. Veelal startend met het onderstrepen van het belang van de landbouwsector voor de provincie. De provincies willen helpen bij de verandering van bedrijfsvoering (aanpassen, verduurzamen, verplaatsen), maar nadrukkelijk op basis van vrijwilligheid. Dus niet alleen ‘geen gedwongen onteigening’, maar ook geen gedwongen omvorming of verplaatsing. Bij veel provincies is er een groot vertrouwen in de kracht en het effect van (technische) innovatie en verduurzaming. De provincies gaan dit stimuleren. ‘Zoals met de vaststelling van de Flevolandse Aanpak Stikstof (FAS) is besloten, ziet de provincie meer in maatregelen die innovatie en verduurzaming stimuleren dan in bedrijfsbeëindiging.’
Hoewel coalitieakkoorden natuurlijk altijd een zeker abstractieniveau hebben, valt op dat de meeste provincies vooral op dit punt niet heel concreet worden. Soms wel, zoals Limburg, die een fonds opricht voor ‘starters en blijvers’ en in elke gebiedsgerichte aanpak een landbouweffectrapportage gaat uitvoeren. Of Drenthe en Utrecht, die aankondigen dat ze het landbouwperspectief nader uitwerken in een landbouwvisie. Maar vaak blijft het in algemene termen als stimuleren, mogelijk maken en de zoektocht naar nieuwe verdienmodellen. Misschien komt dit ook omdat op dit punt veel verwacht wordt van de rijksoverheid.En …zien we een aardverschuiving?
Een aardverschuiving in het provinciaal beleid voor het landelijk gebied? Door de één wellicht gehoopt, door de ander mogelijk gevreesd. Op basis van een blik op de coalitieakkoorden is de conclusie dat dit slechts beperkt, op specifieke onderdelen het geval is. Met name op het punt van gedwongen onteigening, het belang van legalisatie van PAS-melders, een kritische houding ten opzichte van de KDW-methodiek en het (voorzichtig) aangeven dat jaartallen en reducties niet heilig zijn. Maar ook hier is geen sprake van grote verrassingen, want het zijn in feite provinciale geluiden die ook al klonken in de ‘oude’ colleges. Zo lijken de nieuwe coalitieakkoorden een voortzetting van wat er was, met hoogstens hier en daar een kleine rimpeling.
Is dit genoeg om beweging te krijgen in de ingewikkelde puzzel van het landelijk gebied? Gaat dit de impasse doorbreken die is ontstaan? In het licht van de conclusie dat er in de akkoorden niet heel veel nieuws onder de zon is, is ook op deze vraag het antwoord niet zondermeer positief.
Maar, ook dit antwoord is op basis van het papier van de akkoorden. Coalitieakkoorden zijn het resultaat van onderhandelingen, hebben een hoog abstractieniveau en zijn opgesteld door provinciale woordkunstenaars. De tijd zal uitwijzen wat er mogelijk achter deze kunsten verscholen gaat. En dat gaat de komende maanden meer duidelijk worden. Alle provincies hebben kort voor de zomer hun eerste proeve van het Provinciaal Programma Landelijk Gebied opgeleverd (een aantal provincies overigens niet of in een andere vorm). Na de zomer werken de provincies dat verder uit tot een ontwerpprogramma. Programma’s met daarin provinciale ambities, doelen, afspraken en maatregelpakketten. Dat zal een concreter licht werpen op het provinciaal perspectief op het landelijk gebied.