De quickscan laat zien dat uit beide bronnen warmte in ruime mate beschikbaar is. In de studie zijn vijf warmteafzet concepten bekeken en twee in meer detail uitgewerkt: inzet in de bebouwde omgeving en inzet in kassen. Om de warmte uit het effluent doelmatig te kunnen gebruiken voor verwarming van de bebouwde omgeving moeten warmtepompen worden ingezet. De warmte van de toekomstige electrolysers kan zonder warmtepomp direct aan de kassen in het Westland geleverd worden.
Een belangrijke drempel voor de ontwikkeling van restwarmteprojecten is dat het moeilijk is om de vraag de garanderen (het vollooprisico). Volgens de onderzoekers kan een garantiefonds voor projectontwikkelingsfase, een publiek ontwikkelbedrijf of duidelijkheid over het einde van aardgasnetten in woonwijken hier mogelijk oplossing bieden.
Een ander belangrijk risico is de onrendabele top. Daarom adviseren de onderzoekers dat de door het kabinet beoogde ‘hekjes’ voor de SDE++ regeling zo worden ingericht dat ook aanvragen voor lage temperatuur restwarmte voldoende kans maken op subsidie.
Aanvullend op de uitkomsten van de quickscan willen de opdrachtgevers ook meegeven dat de efficiënte inzet van restwarmte vraagt om strategisch lange-termijn beleid waarbij niet alleen op projectbasis, maar ook op regionaal niveau naar de aanleg van warmtenetten wordt gekeken.
Mede daarom speelt gebruik van restwarmte een belangrijke rol in de verdere ontwikkeling van de Regionale Energiestrategie (RES) Rotterdam Den Haag en in de Cluster Energiestrategie (CES) Rotterdam-Moerdijk. Ook zal het Havenbedrijf Rotterdam een aanvullende haalbaarheidsstudie uitvoeren voor de integrale inzet van restwarmte uit geplande duurzame bronnen in het Westelijk havengebied, zoals de productie van groene waterstof.
Lees via onderstaande knop het rapport‘’Quickscan potentie voor restwarmte Pernis Effluent en Maasvlakte electrolyser Fase A & Fase B’’.